Het zal u vast wel eens zijn opgevallen: het regent nogal eens in Nederland. De opvang en afvoer van regenwater heeft daarom al eeuwenlang alle aandacht. Dat geldt zeker ook voor regenwater dat op gebouwen neerkomt. In een tijd dat veel huizen nog een rieten dak of geen goot hadden, werden er regels opgesteld om het ongemak van al dat van het dak aflopende water tegen te gaan. Zo was het in veel steden van overheidswege verplicht om het water op eigen terrein op te vangen en af te voeren. Dit leidde tot de aanleg of het open houden van stroken grond tussen huizen, met een mooi woord osendrop genaamd. Daar kwam het regenwater neer. Wanneer de beurs het toestond werd er in deze osendrop een gootje aangebracht en mensen met een zeer ruime beurs lieten een dergelijk goot uitvoeren in stukken natuursteen met een daarin uitgehakte uitholling. Zo’n stuk steen werd gootsteen genoemd. Dan weet u gelijk waar die term vandaan komt.
Bij veel kastelen loopt het water meestal zo van het dak af de gracht in of komt het neer op het smalle stuk grond, het talud, direct rond het kasteel. Bij wind kwam al dat water tegen de gevel aan en veroorzaakte problemen. De muren werden nat en dat leverde gevaar op bij bevriezing, of het water drong door de muur naar binnen. Daarom werden er al in de middeleeuwen tegenmaatregelen genomen. Er werden bijvoorbeeld planken vrijwel horizontaal tegen de gevel geplaatst om het water af te voeren. Maar er zijn ook al vroeg goten toegepast. Van het kasteel De Blauwe Toren te Gorinchem weten we uit de rekeningen rond 1524 dat er aan de zijde van de binnenplaats loden goten en loden afvoerpijpen waren aangebracht. Op zeventiende-en achttiende-eeuwse tekeningen van kastelen valt op, dat als de goot zich aan de buitenzijde van het kasteel bevindt, er soms in plaats van een afvoerpijp een stuk uitgehold hout haaks op de gevel is aangebracht. Dit bevindt zich ter hoogte van de goot, helt enigszins naar buiten af en wordt soms ondersteund door een smeedijzeren staaf. Bij zakgoten, goten tussen twee daken, is juist vaker een afvoerpijp met vergaarbak aanwezig.
Bekijken we nu de tekening van kasteel Develstein, gemaakt door Roeland Roghman in 1646, dan zien we hier de verschillende varianten. Op de hoeken rechts bevinden zich de ver buiten het gebouw uitstekende houten goten, die, gezien hun lengte, misschien lozen op de gracht in plaats van op het talud. In het midden van de linkergevel zien we twee regenpijpen, waarvan de rechter een vergaarbak heeft. Verder zien we dat de gevels al over de volle lengte zijn voorzien van goten. AI dat water verdween ongebruikt in de gracht. Op zich niet verkeerd want het water uit die gracht werd misschien ook wel weer gebruikt. Het houten huisje rechts aan de rand van de gracht lijkt namelijk op een soort washuisje met een wasstoep (?) met trapje ervoor. Maar nee, dat zal het niet zijn, want er mondt een toilet vlak naast dit huisje uit in de gracht.
In de negentiende eeuw is er een kentering waarneembaar: het regenwater wordt opgevangen om te worden gebruikt in het kasteel. Eén van de vroegste voorbeelden daarvan is te vinden in kasteel Twickel, waar bij de verbouwing van 1847-1870 een geavanceerd waterleidingsysteem is geïnstalleerd. Het water daarvoor werd opgevangen in grote waterbakken op zolder, waarin overigens ook opgepompt (?) grondwater werd opgeslagen. Van hieruit werden de badkamers en waterclosets van stromend water voorzien. Kasteel Develstein heeft zoiets niet meer mee mogen maken: dat is in 1824 gesloopt.