’s Nachts op 13 juli 1940 vallen er een aantal brandbommen rondom Het Huys ten Donck in het park. Ze richten gelukkig weinig schade aan. De bewoners hoeven van de brandwacht het huis niet te evacueren. Het is het eerste directe resultaat van de oorlog dat het huis bereikt.[i], [ii] Dit is overigens een wat raadselachtig bombardement, de Nederlanders hadden al twee maanden daarvoor gecapituleerd dus waarom zouden de Duitsers hier bombarderen? De Engelsen voerden nog geen bombardementen uit boven het continent, dus ik had twijfel toen ik dit las. Op Het Huys ten Donck hangt een oorkonde ter gelegenheid van de terugkeer van de zoon des huizes na de oorlog, hierin is sprake van het bombardement, maar dat was in 1942. Dit jaartal is op zich waarschijnlijker, de Engelsen probeerden toen de scheepswerven rondom Ridderkerk die door de Duitsers gebruikt werden uit te schakelen. Maar er is een politierapport dat bevestigt dat het echt om juli 1940 gaat.3 In augustus 1940 is jonkheer Willem Gerrit Groeninx van Zoelen aanwezig wanneer onder immense belangstelling vijf, in de strijd gesneuvelde mannen uit Ridderkerk gezamenlijk herbegraven worden in Ridderkerk. De oorlog is heel dichtbij gekomen in Ridderkerk… [iii]
Het Huys ten Donck werd in de oorlogsjaren bewoond door Jonkheer Willem Gerrit Groeninx van Zoelen en zijn echtgenote, Marie-Amélie van Welderen, barones Rengers. Willem Gerrit Groeninx van Zoelen[iv], grootvader van de huidige bewoonster jonkvrouw Catharina Groeninx van Zoelen, had zich vanaf 1926 opgeworpen als de beschermer van Het Huys ten Donck. Het was jaren onbewoond geweest. Dit huis is tussen 1740 en 1746 voor de familie gebouwd en sindsdien tot aan de dag van vandaag in hun bezit gebleven.[v] Het is een van Nederlands meest vooraanstaande monumenten dat in een artikel in het blad Country Life ooit ‘een van de mooiste Rococo huizen van West-Europa’ is genoemd.
Op de Nationale Monumentenlijst
Willem Gerrit Groeninx van Zoelen kocht het in 1927 van een oom en schreef eerst in het Engels een boek over de bezitting. Daarna begon hij, geholpen door de erfenis van zijn echtgenote, aan de restauratie van het huis en van het kostbare interieur. In de jaren dertig heeft het echtpaar het huis onder financiële druk -ten gevolge van de beurscrisis van 1929- enige jaren moeten sluiten en zijn zij zes jaar in Frankrijk gaan wonen.[vi] Maar ruim vóór het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog heeft het echtpaar zijn intrek weer genomen in het huis. Angst voor een dreigende nieuwe oorlog speelde hierin een grote rol. Bescherming van het huis zou dan noodzakelijk zijn! Dat bleek een verstandig besluit te zijn geweest. Vlak voor de oorlog werd namelijk een lijst opgesteld met 108 monumenten in Nederland die, mocht het tot een oorlog komen, bijzondere bescherming dienden te genieten en Het Huys ten Donck werd niet in deze lijst opgenomen.8 Jonkheer Willem Gerrit komt hiertegen in verzet en vindt dr. Jan Kalf, de Inspecteur voor de Kunstbescherming, aan zijn zijde. Onder Kalf’s regie wordt Het Huys ten Donck toegevoegd aan de Nationale Monumentenlijst. Maar daar is nog een hele strijd voor nodig met het Duitse gezag dat inmiddels de scepter zwaait.9 De Duitse opperbevelhebber Generaal Christiansen[vii] wijst het verzoek namelijk af omdat eigenmachtig kwartiermaken verboden is en de Duitse Wehrmacht altijd een zorgvuldige afweging zal maken. Er is zijns inziens dus geen reden het huis extra bescherming toe te kennen. Tot 1941 bepaalt de Ortscommandant Tamke welke panden in Ridderkerk gebruikt zullen worden, na zijn vertrek wenden de Duitsers zich daartoe tot de burgemeester. De oorspronkelijke burgemeester J.H. Crezee (burgemeester van 1938-1942 en lid van de ARP[viii]) verzekert de jonkheer dat hij niet zal toestaan dat er kwartier gemaakt zal worden op Het Huys ten Donck. In 1942 wordt hij echter afgezet door de Duitsers en vervangen door de NSB-burgemeester J.A. Kattenbusch. Deze blijkt zich echter ook opgeworpen te hebben als beschermer van cultuurgoed, en enkele malen inkwartiering op Het Huys ten Donck voorkomen te hebben. Toch maakt zijn benoeming Jonkheer Willem Gerrit nerveus, en na hun overleg schrijft Kalf in 1943 een rapport waarin hij stelt dat Het Huys ten Donck als een van de belangrijkste monumenten van Nederland beschouwd moet worden, en nooit aangewezen mag worden voor inkwartiering, gebruik als een bureau of voor een andere bestemming.[ix]
Intussen is op ‘Den Donck’, net als bij alle inwoners van Ridderkerk, het verzoek gekomen om alle metalen voorwerpen in te leveren. Jonkheer Groeninx van Zoelen laat weten er 30 te hebben, doch allen van vóór 1850 en met hoge wetenschappelijke, geschiedkundige of kunstzinnige waarde. Hij levert ze dus niet in. In zijn lijst staan ook de braadpan en de puddingvormen. Hij verschilt niet zoveel van andere inwoners. Hij komt er mee weg.13
Burgemeester Kattenbusch wordt in kennis gesteld van het rapport van Kalf en het wordt toegezonden aan de verantwoordelijke autoriteiten. Binnen 24 uur ontvangt Groeninx van Zoelen al de Duitse vertaling van dezelfde verklaring die in deze versie ondertekend is door Dr F. Pulzar, hoofd van de Hauptabteilung Wissenschaft, Volksbindung und Kulturpflege. Deze Pulzar placht dit soort verklaringen alleen te ondertekenen voor gebouwen van uitzonderlijke waarde.[x] Kalf durft hierna nog een stap verder te gaan en stuurt Groeninx van Zoelen een verklaring om buiten aan het huis aan te brengen. Zogenaamd ‘wild inkwartierende’ soldaten weten zo vóór het betreden van het pand al dat ze in overtreding zijn. Kalf meldt in zijn begeleidende brief dat het namelijk voorkomt dat huizen opgeëist worden door ondergeschikte instanties.[xi]
De bescherming die deze verklaring biedt is betrekkelijk. Er wordt een uitkijkpost aan de rivier gebouwd, en de bijbehorende militairen nemen de helft van het bos in beslag. In de zomer van 1944 krijgt Groeninx van Zoelen bericht dat de stallen en andere bijgebouwen gevorderd zullen gaan worden. Daarna volgt een bericht van het Nazi-Ministerie van Binnenlandse Zaken dat het huis geschikt zou kunnen zijn om een ziekenhuis of dergelijk ander gebruik te huisvesten. De familie krijgt de keuze preventief te vertrekken of, wanneer de beslissing wordt genomen, binnen 24 uur te vertrekken. Zowel Groeninx van Zoelen als burgemeester Kattenbusch klimmen in de pen. Beide schrijven Kalf en het Departement om te wijzen op de eerdere beschermende verklaringen en de redenen waarom het Huys voor geen van die bestemmingen geschikt zou zijn.[xii] Kalf komt in actie en heeft op 22 augustus 1944 een schriftelijke verklaring van het departement dat er geen vordering zal plaatsvinden.
Er wonen inmiddels wel meer mensen in en om Het Huys, evacuées? Een van hen is de heer A.G. Aukes, die adjunctdirecteur is in de edelmetaalindustrie en die zich in februari 1944 samen met de jonkheer zonder succes beklaagt over de afsluiting van de telefoon. Kattenbusch meldt in een brief van augustus 1944 inzake eventuele inkwartiering of hergebruik dat er in Het Huys thans tien mensen wonen, en drie in de tuinmanswoning, dit los van het personeel.
Alsnog ingekwartierd
Helaas, op 28 oktober 1944 gebeurt waar Willem Gerrit Groeninx van Zoelen aldoor bang voor geweest is. Een detachement Duitse soldaten rijdt met een legerwagen dwars door de poort heen en neemt het huis in beslag. Alle papieren die hij heeft helpen niet. De jonkheer en zijn vrouw mogen twee kamers blijven gebruiken, in alle anderen installeren zich Duitse soldaten van het Ersatz-Regiment Hermann Göring. Na een maand komt er wel een schrijven van de Ortscommandant Ridderkerk dat alle eenheden met respect met het landgoed en huis, die beschermd zijn, moeten omgaan. Een architect[xiii] die in november 1944 kan rondkijken vindt schade in het trappenhuis, de keuken, een badkamer en gangen.
Vooral het schilderwerk en in het bijzonder het stucwerk zijn fors beschadigd. De rest van de kamers is redelijk ongehavend. De poort moest na de oorlog echter helemaal opnieuw opgebouwd worden. Ooggetuigen schetsen dat er toch vooral in de bijgebouwen en in tenten werd gebivakkeerd, wat mogelijk verklaart waarom het huis er nog genadig van af is gekomen. Deze zelfde ooggetuigen vertellen ook dat er ‘s nachts planken over de sloten lagen zodat meisjes uit het dorp de militairen clandestien konden ontmoeten.[xiv] In december 1944 en januari 1945 beginnen de Duitsers zich uit het gebied rondom Ridderkerk terug te trekken en in februari 1945 zijn er alleen in Rijsoord nog soldaten gelegerd. Vlak voor de bevrijding zijn ze in grote aantallen terug, ook weer in het bos.[xv]
Steun aan het dorp
Willem Groeninx van Zoelen heeft dus alles op alles gezet om Het Huys ten Donck door de oorlog te loodsen, maar hij bekommerde zich niet alleen om Het Huys. Na de beurscrisis van 1929 was er in Ridderkerk nog steeds diepe armoede en een hoge werkeloosheid. Groeninx van Zoelen is betrokken bij de gemeenteplannen, die overigens al jaren speelden, om de Oude Bospolder, een getijdenpolder in te dijken en ontginnen. Dit in het kader van werkverschaffing. De oorlog had door het stilvallen van de scheepswerven in de gemeente tot een extra grote stijging van werklozen geleid. In januari 1941 steken burgemeester Crezee en jonkheer Groeninx van Zoelen de eerste spade in de grond voor dit project. Het valt op dat er geen Duitser is te bekennen.
Al voor de oorlog, vanaf 1937, had hij elke winter in overleg met burgemeester Crezee de armen ondersteund. Armlastige gezinnen kregen via de gemeente bonnen waarmee ze bij de lokale middenstand voedsel en kleding konden krijgen. De rekening werd dan naar de jonkheer gestuurd.[xvi]
Nadat de NSB-burgemeester de taken van de afgezette burgemeester Crezee had overgenomen, schijnen jonkheer en mevrouw Groeninx van Zoelen hiermee gestopt te zijn. Een reden hiervoor zou kunnen zijn dat de NSB inmiddels Winterhulp had opgericht. De bezetter had hierin alle organisaties voor maatschappelijke hulpverlening samengebracht. Burgemeesters moesten leiding geven aan Winterhulp en ook collectes organiseren en propaganda maken. In Ridderkerk speelde het probleem dat er nauwelijks collectanten bereid gevonden werden om rond te gaan. Deze kregen dan ook vaak aan de deuren waar ze aanbelden de wind van voren en haalden heel weinig op. Crezee wordt door de bezetter aangezegd dat hij beter zijn best moet doen anders staat zijn functie ter discussie. Daarnaast deelt hij dan die winter ook weer de tegoedbonnen van Het Huys uit.
In januari 1941 gaat Crezee alle notabelen van het dorp af waaronder Groeninx van Zoelen en weet daardoor de opbrengst van de collecte met fl. 210,- te verhogen. Desalniettemin vindt Winterhulp de fl. 761,- die hij ophaalt beneden de maat (het was 4 cent per inwoner, 15 cent per gezin). Het draagt uiteindelijk bij aan Crezee zijn ontslag in 1942. De Groeninx’s besluiten ook hun eigen armenhulp dan te staken, in ieder geval langs officiële wegen.[xvii] Groeninx van Zoelen gaat wel bijvoorbeeld in de hongerwinter met paard en wagen door Ridderkerk om hout uit het bos uit te delen als stookhout.[xviii] Ook op andere manieren blijkt de goede band tussen Het Huys en het dorp. Zo beijvert Groeninx van Zoelen zich in 1943 samen met de hervormde kerkenraad van Ridderkerk met succes om Ds C. van den Boogert vrij te krijgen die gegijzeld is in St Michielsgestel van mei 1942 tot december 1943.[xix]
Bevrijding, mei 1945 en de nare aspecten daarvan
Zoals we inmiddels beseffen hebben zich na de oorlog nare taferelen afgespeeld. Terwijl slechts een miniem percentage van de Nederlanders actief verzet tegen de Duitsers had gepleegd, meenden velen het recht te hebben wraak te nemen op landgenoten die ze verdachten van heulen met de vijand. Oude vijandschappen en jaloezie speelden hierin een grote rol. Een lelijk voorbeeld hiervan is de behandeling van de zogenaamde ‘moffenmeiden’.[xx] Ook werden nogal wat vooraanstaande burgers die conform de instructies vanuit London aan het begin van de bezetting geprobeerd hadden de maatschappij op gang te houden in mei 1945 beschuldigd van collaboratie. Na de oorlog werd Crezee, die direct in mei het burgemeestersambt weer op zich nam, vanuit het eigen ARP-nest beschuldigd van collaboratie. Het was een vies spelletje waar met modder werd gegooid, en waar uiteindelijk Crezee vrijgepleit werd met de aantekening dat hij geen krachtig bestuurder was geweest. Hem werd vooral verweten toch aan de Winterhulp meegedaan te hebben en eenmaal toen botsingen dreigden in 1941 tussen enerzijds NSB’ers en anderzijds aanhangers van de ARP rondom de colportage van het NSB-blad, via Groeninx van Zoelen de hulp ingeroepen te hebben van Rost van Tonningen om een botsing met ingrijpen van de Duitsers hier te voorkomen. En passant wordt dan Willem Gerrit Groeninx er ook nog van beschuldigd ‘pro-Duitsch’ te zijn.[xxi] Er werd een rapport over hem opgemaakt door de Politieke Opsporingsdienst (POD). De POD was door de overheid in het leven geroepen in februari 1945 en werd in maart 1946 omgezet in de meer professionele Politiek Recherche Afdeling (PRA). Tegen Willem Gerrit werden voornamelijk anonieme klachten ingediend die berusten op zijn contacten met de burgemeesters Crezee en Kattenbusch. Daarnaast het feit dat hij de beruchte NSB’er Rost van Tonningen kende en contacten had onderhouden met Generaal Christiansen. Er wordt een rapport over hem ingediend bij de POB dat afkomstig is van de Inlichtingendienst van de Landelijke Ondergrondse. ‘Bovengenoemde jonkheer is den gansche oorlog sterk ‘pro-Duitsch’ geweest. Hij was zeer bevriend met Rost van Tonningen en deze laatste heeft ook meerdere malen Het Huys ten Donck bezocht en met den Jonkheer besprekingen gehad….’. Dan volgt het verwijt dat Kattenbusch en de jonkheer elkaar over en weer opzochten, dat al wat mof en NSB was bij hem over de vloer kwam maar dat toch vooral de relatie met Rost van Tonningen uitgezocht moest worden.[xxii] De POB laat het rapport een jaar liggen en adviseert pas in april 1946 verder onderzoek te doen. Hoe Groeninx van Zoelen en Rost van Tonningen elkaar kennen is onduidelijk. Rost van Tonningen zijn vader was een generaal in de KNIL, zijn moeder een jonkvrouw Van den Bosch.27 Ze verkeerden vast in dezelfde kringen. Alhoewel ze elkaar in brieven vrij afstandelijk ‘mijnheer’ noemen wordt het echtpaar Groeninx wel uitgenodigd voor Rost van Tonningen zijn tweede huwelijk met de later beruchte zwarte weduwe Florentine Heubel. Een uitnodiging die ze waarschijnlijk hebben afgewezen. Op verzoek van burgemeester Crezee benadert Groeninx van Zoelen in 1941 Rost van Tonningen om te voorkomen dat de WA[xxiii] naar Ridderkerk wordt gestuurd om in te grijpen in een conflict tussen NSB- en ARP-jongeren in het dorp. Crezee vreest anders bloedvergieten. Hij doet dit met succes, alhoewel er in december 1940 al een duidelijke verwijdering tussen hen ontstaan is rondom het door Rost van Tonningen afzweren van het Oranjehuis waarover Groeninx hem beleefd maar gedecideerd kapittelt. Meer dan een handjevol brieven -waarvan deze uit december 1940 de laatste is- heeft het POB niet gevonden.[xxiv] De contacten met generaal Christiansen die hij nooit ontmoet blijkt te hebben zijn allen geweest rondom het beschermen van Het Huys ten Donck, zoals eerder beschreven. Los daarvan heeft hij deze tweemaal benaderd, de eerste maal tevergeefs om het leven te redden van twee jongens uit Mijnsheerenland die ter dood zijn veroordeeld vanwege hulp aan de piloot van een neergeschoten Canadees vliegtuig. Dit is in augustus 1941.
Kort daarop, nu wel met succes, om baronesse Schimmelpenninck van der Oye die gevangen werd gehouden in het Oranjehotel vrij te krijgen.[xxv] Op 30 augustus 1947 besluit de procureurfiscaal van het Bijzonder Gerechtshof dat de zaak geseponeerd wordt: ‘Ik vind dat dergelijke klaarblijkelijk onbelangrijk geachte zaken ruim twee jaar na de bevrijding niet meer worden ter hand genomen. Hiermee dus geseponeerd’.[xxvi]
Een rol bij de klachten over de jonkheer heeft mogelijk ook zijn optreden op 8 mei gespeeld. Op een schoolplein zijn, omringd door een massa mensen en enkele bewapende leden van de Binnenlandse Strijdkrachten (BS), een aantal ‘moffenmeiden’ samengedreven. Er wordt gescholden en gedreigd en twee kappers beginnen hun haar af te knippen. De jonkheer loopt, alleen gewapend met wandelstok het plein op, spreekt met de leden van de BS en enkele minuten later is de gehele gebeurtenis voorbij en kunnen de belaagde vrouwen ontsnappen.
Zonder twijfel hebben enkele mensen hem kwalijk genomen dat hun ‘lolletje’ hen ontzegd is.[xxvii] Binnenlandse Strijdkrachten hadden de opdracht geen contact met de Duitsers te maken totdat er geallieerde troepen aanwezig waren. Die dag worden bij een botsing tussen nog gewapende Duitse militairen en de BS acht mensen geëxecuteerd na een incident dat zich vlak bij Het Huys ten Donck afspeelde.[xxviii] Als vervolg op dit incident speelde zich later op de avond in het bos bij Huys ten Donck nog een incident af, waarbij 20 mensen die door de Duitsers in het bos werden opgepakt, tegen de gevel van Het Huys ten Donck werden aangezet met de handen omhoog. Interventie van een commandant der BS en een Canadese verkennings-officier maakte dat dit gelukkig met een sisser afliep.[xxix] Voor Ridderkerk was 8 mei een treurige en roerige dag. Pas op 9 mei trokken de Canadezen Ridderkerk binnen om de grote aantallen Duitse militairen die zich voornamelijk in het bos rondom Huys ten Donck bevonden te ontwapenen en om hen later af te voeren naar Den Helder. Enkele dagen later al hadden Willem Gerrit en zijn vrouw Canadese officieren op bezoek.[xxx]
Pico Groeninx van Zoelen (1924-2010)
Gedurende de hele oorlog is de zoon des huizes niet thuis geweest. Mevrouw Cécile Huyssen van Kattendijke[xxxi] schrijft hier ook over tijdens haar bezoek aan Het Huys ten Donck in de eerste oorlogsjaren: In these times of care and sorrow, with a loved one far away, ‘Tis not easy to continue, and do one’s duty day by day[…].[xxxii]
Frederik Willem Edzard (in de familie Pico genoemd) is geboren in 1924 in Mexico City, waar zijn vader toen werkte voor een dochtermaatschappij van de Shell. Hij had zijn schoolopleiding in Engeland genoten, het laatst aan de ‘public school’ Stowe.[xxxiii] Hij had daar begin 1940 zijn ‘O-levels’ gehaald en zou zijn opleiding vervolgen aan de London School of Economics. Hij reisde daartoe, na zijn vakantie, op 3 mei 1940 terug naar Engeland. Het zou echter anders lopen.
Zodra hij in 1942 achttien is geworden meldde Pico zich aan voor de Prinses Irene Brigade die in Engeland was gelegerd. Via de Militaire Academie van Sandhurst (te vergelijken met het KMA in Breda) wordt hij opgeleid tot officier in de Royal Horse Guards.[xxxiv] Met deze brigade maakte hij de fameuze landing op Omaha Beach mee in juli 1944. Hij is dan commandant van een vooruitgeschoven detachement verkenners. Zijn opdracht is een van de bruggen over de Somme bij Amiens te bezetten voordat de Duitsers deze kunnen vernietigen. Dit lukt hen op 31 augustus 1944 met vier pantservoertuigen en 34 gardisten. Voor deze operatie wordt Pico onderscheiden en op 1 december 1944 krijgt hij in Sittard door Veldmaarschalk Montgomery de versierselen opgespeld: de enige Nederlandse militair die het Military Cross mag dragen.40
Bij zijn overlijden in 2010 kreeg Pico Groeninx van Zoelen, zoals elke drager van The Military Cross, een ‘obituary’ in de Engelse krant The Daily Telegraph van 29 maart 2010.41 De tekst bij de onderscheiding luidt: On 31 aug 44 this offcr was ordered to seize and hold a Br over the R.SOMME with his Tp. This necessitated a long approach march throughout the night. In a wood strong enemy opposition was encountered. By his dash and determination Lieut Groeninx van Zoelens’s Tp was able to shoot its way through, and from here to the Br many enemies were encountered and shot up. On approaching the Br. civilians told him that the enemy were in considerable strength round the Br and that they were undecided about blowing it. Lt Groeninx van Zoelen decided to charge the Br with his Tp. This was carried out under a hail of fire, heavy casualties being inflicted on the enemy. Lt Groeninx van Zoelen and his Tp held the bridge from mid-day until the following morning inspite of heavy counter attacks by vastly superior enemy forces until they were relieved. It was entirely due to the dash and determination of this Offr that the Br was captured and held.[xxxv]
Hij raakt daarna nog gewond en brengt korte tijd door in een militair hospitaal in Engeland. Over waar dat gebeurd is vind ik verschillende lezingen: Wikipedia meldt dat het bij Operation Market Garden is gebeurd[xxxvi], een oorkonde op Het Huys ten Donck zegt dat het gebeurde in maart 1945 bij het oversteken van de Rijn bij Aalten. Deze oorkonde vertelt ook dat hij 12 april gerepatrieerd werd naar Engeland, en vandaar op 7 mei terugkeerde bij zijn regiment dat dan bij Cuxhaven ligt.[xxxvii] Zijn ouders weten dan al enige maanden dat hij het goed maakt daar hij via een schipper die hij op patrouille op 19 september 1944 langs de Waal treft een boodschap mee kan geven. De Veerdienst Puttershoek Dordrecht onderhield toen nog steeds met toestemming van de Duitsers een dienst tussen het bevrijde Brabant en bezet Nederland. De kapitein van deze veerboot was juist op Het Huys ten Donck toen de schipper langskwam met de boodschap dat hij Pico aan de Waal had ontmoet. Via deze schipper werd daarna regelmatig contact gehouden, zo wisten zijn ouders dat hij gedecoreerd was. W.G. Groeninx was medeeigenaar van dit veer en de boot was voor de oorlog ‘Pico’ gedoopt. Op het laatst van de oorlog legden de Duitsers beslag op het veer om er vanuit Tiel troepen mee te transporteren. Wanneer Pico in Engeland in het ziekenhuis ligt is het uitgerekend zíjn regiment dat opdracht krijgt het schip ‘Pico’ te vernietigen.[xxxviii] Op 23 mei 1945 keert hij thuis op Het Huys ten Donck. De oorlog is dan voorbij, maar het bos ligt nog vol met ontwapende Duitse militairen die door de Binnenlandse Strijdkrachten bewaakt worden. Bij zijn ouders zijn in deze periode Canadese officieren te gast.
Eindoverwegingen
Jonkheer Willem Gerrit Groeninx van Zoelen heeft alles op alles moeten zetten om Het Huys ten Donck ongeschonden door de Tweede Wereldoorlog te loodsen. Uiteindelijk komt het toch tot een bezetting van het huis aan het einde van de oorlog, dit heeft het huis verrassend goed doorstaan.
Zijn zoon Pico heeft een belangrijke rol gespeeld bij het bevrijden van Nederland en heeft daarvoor een van de hoogste Engelse onderscheidingen ontvangen, het Military Cross.
Landhuizen waren zeer interessant voor de bezetter, en later voor de geallieerden, door ligging en bruikbaarheid. Het gebruik door militairen bracht vaak veel schade met zich mee.47 Willem Gerrit is echter zeer geslaagd in zijn voornemen het huis te bewaren, kleinere schades daargelaten. Nog in het bevrijdingsjaar werd het Huys opgemeten door architect D.F. Slothouwer, die twintig jaar daarvoor, toen het gezin het Huys permanent ging bewonen ook al de restauratie had geleid.48 Willem Gerrit voelde een sterke verplichting het huis dat hij door erfenis verkreeg, ongeschonden aan volgende generaties over te dragen. Een familiair bepaalde verantwoordelijkheid die een voorvader in 1817 al onder woorden bracht. Otto Groeninx van Zoelen (1767-1848) schreef toen aan zijn zoon ‘Den Donck uit mijn huis te zien gaan, of te berekenen dat dit bij u het geval zoude kunnen worden, was voor mij een doodsteek’.[xxxix] Ook traditioneel bepaald is Willem Gerrit zijn bemoeienis met de voedsel- en armenhulp aan de bevolking, en de pogingen die hij ondernam om mensen uit het dorp of mensen die hij kende te beschermen door zijn sociale invloed aan te wenden.
Enkelen meenden hem na de oorlog te moeten beschuldigen pro-Duits te zijn. Al zijn contacten met de Duitsers waren echter gericht op bescherming van het huis of van mensen. Zijn contacten met Rost van Tonningen waren initieel gebaseerd op het elkaar kennen door dezelfde sociale achtergrond. Hij heeft de sociale contacten waarschijnlijk al eind 1940 verbroken.
Het Huys ten Donck is voor Rotterdam een van de laatste architecturale herinneringen die we aan de VOC en buitenplaatsen hebben. Dit maakt de opluchting dat het Huys de oorlog -anders dan vele minder fortuinlijke kastelen en buitenplaatsen- de oorlog goed heeft doorstaan des te groter. Veel van de koopmanshuizen in de stad zijn bij het bombardement van 14 mei 1940 definitief verloren gegaan.
Hieronder ook het schitterende Huis met de Beelden dat aan het Haringvliet in de stad Rotterdam lag. Dit was door de schilder-architect Adriaan van der Werff in 1712 gebouwd voor Jacob Noorthey, regent en bewindvoerder van de VOC, wiens dochter Maria Adriana (1710-1761) trouwde met Otto Groeninx van Zoelen – tevens Burgemeester van Rotterdam en bewindvoerder van de Rotterdamse Kamer van de VOC.[xl] Samen bouwden zij het huidige Huys ten Donck tussen 1740 en 1746 op de toen al eeuwenoude buitenplaats, die sinds 1676 in de familie van Zoelen was. De beelden waarnaar de naam van het huis verwijst zijn gered en bevinden zich in het Museum Rotterdam.[xli] Tevens wordt daar een aandoenlijk schilderij bewaard van het huis, geschilderd tussen 1755 en 1761 door Pieter Tiele of Jan ten Compe.[xlii] Het huis kwam na het overlijden van Noorthey via zijn dochter in de familie Groeninx van Zoelen.[xliii] Hoewel de directe band tussen Rotterdam en Het Huys ten Donck op die manier dus verloren is gegaan, is de ‘Rotterdamse buitenplaats’ Het Huys ten Donck nog wel een prachtige, bewaard gebleven getuige van het cultuurhistorisch belangrijke VOC-verleden van Rotterdam.
Zoals ik hierboven al schreef waren in mei en juni 1945 blijkens het gastboek telkens Canadese officieren op Het Huys ten Donck te gast. De laatste zinnen in het gastenboek schrijft Captain Philip Francis Dockwell neem ik aan uit het hoofd, waarbij hij uit Henry V van Shakespeare citeert.[xliv] Heel fraai via de taal van Shakespeare sprekend vertelt de Canadese militair ons over oorlog, strijdende koninkrijken, het oversteken van het kanaal met een leger en de goede afloop en vrede. Hij heeft hier ongetwijfeld diep over nagedacht en uit hiermee een intellectuele diepgang die we niet direct met militairen associëren. Het is een troost te zien dat naast architecturale schatten zoals Het Huys ten Donck, ook intellectuele schatten zoals de werken van Shakespeare de ravage en het drama van de Tweede Wereldoorlog hebben overleefd.
Bekijk het gesprek tussen Robert Ligthelm en Catharina Groeninx van Zoelen over Huys ten Donck in de Tweede Wereldoorlog.