In 2022 memoreert Nederland het 350-jarige jubileum van een zeer gruwelijke periode die zich op Nederlandse bodem heeft afgespeeld. In 1672 werd de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden onder de voet gelopen door vijandelijke legers van Engeland, Frankrijk en de prinsbisdommen van Keulen en Münster. De Hollandse Oorlog was begonnen. Door de snelle opmars van de legers en de inname van het gewest Twente en het graafschap Zutphen brak al gauw grote paniek uit in de overige delen van de Republiek. Het beroemde gezegde luidt dat het Nederlandse volk “redeloos, radeloos, reddeloos” was. Deze paniek leidde onder meer ook tot de roemruchte moord op de gebroeders Johan en Cornelis de Witt in Den Haag op 20 augustus 1672. Gedurende de daaropvolgende periode van oorlog en chaos, die nu vooral bekend is als het Rampjaar, ondervonden alle delen van de Republiek en de samenleving de zware gevolgen van de Hollandse Oorlog. Ook vele buitenplaatsen, kastelen en hofstedes van Nederland konden niet ontsnappen aan deze harde realiteit.
Chantage
Veel buitenplaatsen en kastelen werden in eerste instantie gevrijwaard van plunderingen. Na Franse verovering van Utrecht in 1672 werden zelfs twee Franse soldaten geëxecuteerd omdat zij hadden geprobeerd om de ridderhofstad Huis den Engh te plunderen. Het brandschatten kwam pas echt op gang toen Franse troepen te lang op hun gage moesten wachten en de intendanten van het Franse leger de opdracht kregen om het geld elders te zoeken. Vanaf dat moment werden verscheidene landeigenaren gechanteerd om grote sommen geld te betalen om hun buitenplaatsen van de ondergang te redden.
Zo moest Philibert van Tuyll van Serooskerken, heer van Wulven, 6000 gulden betalen. Toen hij dit weigerde, zond een intendant tien soldaten naar een van zijn kastelen (vermoedelijk het bij Houten gelegen kasteel van Wulven). Daar aangekomen plunderden de soldaten de voorraadkast, maar daar bleef het niet bij: “En hoewel d’Heer van Wulven aan hen al ‘t geen verschafte dat zy begeerden zoo wierd Hy echter van hen mishandelt gelijk ook zijn Huysgenooten, die groote overlast mosten lijden.” Nadat Philibert van Tuyll van Serooskerken zijn beklag had gedaan bij dezelfde Franse intendant, zond deze meer soldaten met de opdracht om de volledige inboedel van het kasteel te slopen.
Een andere, onbekend gebleven edelman gaf wél toe aan de geldeisen en betaalde vijfhonderd rijksdaalders aan een Franse legerleider om zijn huis en goederen te redden. Maar helaas voor hem: de belofte om de hofstede te ontzien bleek van weinig waarde en soldaten plunderden het huis alsnog.
Dreigbrieven
Veel eigenaren van buitenplaatsen en kastelen waren wegens de heersende gevaren naar hun stadshuizen gevlucht, maar ook daar konden zij dreigementen krijgen. Zo ontvingen Cornelis Tromp, zoon van de bekende admiraal Maarten Harmensz. Tromp, en zijn schatrijke vrouw Margaretha van Raephorst (fig.2-3) verschillende geschreven dreigementen dat hun buitenhuizen De Hooge Dreuvik en Rontomwelgevallen bij Naarden geplunderd zouden worden als ze niet betaalden. Hierin speelde mee dat Tromp in dienst van de Republiek de vijand ter zee bevocht. Desondanks weigerde het echtpaar om te betalen aan de vijandelijke troepen. Beide buitens werden vervolgens geplunderd. Rontomwelgevallen en de omringende bossen werden volledig platgebrand, terwijl De Hooge Dreuvik, dat aan Margaretha toebehoorde en dat fraaier was, systematisch werd afgebroken.
Eenzelfde lot overkwam kasteel Amerongen dat in bezit was van Godard Adriaan van Reede (1621-1691). Dankzij zijn inspanningen als diplomaat aan het Pruisische hof kreeg de Republiek militaire steun van de Grote Keurvorst, Frederik Willem I van Brandenburg (1620-1688). Dat namen de Fransen hem niet in dank af. Kasteel Amerongen werd volledig geplunderd en vervolgens met takkenbossen in brand gestoken.
Ommekeer in de oorlog
Het succesvolle beleg van Naarden door de troepen van stadhouder Willem III van Oranje op 13 september 1673 betekende een ommekeer in de Hollandse Oorlog. Vijandelijke troepen begonnen de Republiek te verlaten, maar niet zonder opnieuw veel verwoesting te veroorzaken. Veel buitenplaatsen en kastelen, waarvan sommige tot dan toe hadden gefungeerd als hoofdkwartieren of barakken moesten er nu ook aan geloven. Zo bliezen de Franse troepen vlak voor hun vertrek de reeds beschadigde kastelen Gunterstein en Nieuwenrode (fig. 4) bij Breukelen op.
Na het verdwijnen van de troepen konden eigenaren terug naar hun buitenplaatsen en kastelen om te zien wat er nog over was. Zo ook Cornelis Tromp en Margaretha van Raephorst die verbaasd waren te zien dat bij andere omliggende hofstedes “niet een Bladt van een Boom was aan geraakt”. Behalve de militaire functie van Cornelis Tromp speelde mogelijk ook een rol dat omringende hofstedes in katholiek bezit waren en daarom gespaard bleven.
Verdwenen of hernieuwde gloriedagen
In het Rampjaar verdwenen sommige plaatsen voorgoed. Voor andere kastelen luidde de verwoesting juist een nieuwe periode van glorie in: op de resten van De Hooge Dreuvik bouwde Cornelis Tromp een nieuw en groots buitenhuis dat tegenwoordig beter bekend is als Huis de Trompenburgh in ‘s-Graveland. Ook kasteel Gunterstein in Breukelen werd volledig herbouwd volgens een nieuw ontwerp waarvan wij tot op de dag van vandaag kunnen genieten. Tenslotte moet ook Margaretha Turnor (1613-1700), de vrouw van Godard Adriaan van Reede, genoemd worden. Onder haar supervisie werd kasteel Amerongen volledig herbouwd volgens een Hollands-classicistisch ontwerp (fig. 5) dat de toon zou zetten voor andere kastelen, hofstedes en buitenplaatsen in de Republiek.
Dit artikel is afkomstig van sKBL. Het verscheen eerder op hun website en in de sKBL digitale nieuwsbrief van september 2021.