Welke eetgewoonten had men in de middeleeuwen en de renaissance? En wat verscheen er op het bord van de gewone burgers en adellijke familie.
Wat at men in de middeleeuwen?
In de middeleeuwen werd er op onregelmatige tijden gegeten, men at over het algemeen twee maaltijden per dag. Het ontbijt werd niet gezien als een volwaardige maaltijd. Ontbijt betekende een bijt of een beetje, en werd alleen genuttigd door bejaarden, kinderen, zieken en mensen die een lange werkdag voor de boeg hadden. Bij de meeste huishoudens werd de eerste maaltijd tussen 8 en 10 genuttigd, namelijk het diner, dan was er nog een tweede maaltijd namelijk het avondeten, deze werd geserveerd tussen, 5 en 7 uur ’s avonds.
Brood werd het meest gegeten tijdens de middeleeuwen. De grootse groep van de bevolking at ronde, grove broden gemaakt van gerst of rogge, met daarbij water of bier. Een bekend gerecht bij de gewone bevolking was stoofpot, deze werden meestal bereid met verschillende peulvruchten en groenten zoals ui, kool, prei en knolraap.
Wit tarwebrood werd alleen gegeten door de bovenlaag van de maatschappij. Kloosters en kastelen maakten gebruik van hun eigen ovens waar voornamelijk brood in werd gebakken.
Orgaanvlees en varkens vlees werd gegeten door de lagere inkomens, de rijkere inkomens aten vooral vlees van jonge dieren zoals lam en kalf. Op de tafel van adel en welgestelde verschenen vleesgerechten, deze waren vaak afkomstig van eigen terrein. Het was een teken van status als je grote hoeveelheden vlees kon opdienen.
Vis werd gegeten door de armen en rijken als vervanging voor vlees. Vrijwel alle zeedieren werden gegeten. Walvisvlees, bruinvissen, dolfijnen en schildpadden. Daarnaast aten mensen goedkope schelpdieren zoals oesters, stokvis en kabeljauw. De kabeljauw werd geconsumeerd samen met boter en mosterd, en moest geslagen worden om het een beetje eetbaar te maken.
De meeste kastelen en kloosters waren voorzien van hun eigen moes en kruidentuin. Appels en peren werden verwerkt in soepen en pasteien. Het sap van sinaasappels werd gebruikt in soep en sauzen. De smaakcombinaties zoet, zuur en scherp werden het meest gebruikt in de elfde eeuw en domineerde de eetcultuur.
De belangrijkste volksdrank tijdens de middeleeuwen was bier. Ook werd er een zure en witte wijn gedronken met daarin specerijen zoals peper, gember, nootmuskaat en kruidennagel.
Wat at men tijdens het banket?
De feestmaaltijd oftewel het banket was afhankelijk van de financiële mogelijkheden en de maatschappelijke positie van de gastheer en hoe het banket verliep werd bepaald door hiërarchische regels. Omdat ze in deze tijd veel te kampen hadden met mislukte oogsten en epidemieën , was overvloed en luxe niet altijd vanzelfsprekend Er werd veel vlees gegeten die overigens geserveerd werden in het mooiste vaatwerk en dit straalde status, rijkdom en macht uit.
Het banket bestond uit drie gangen waarbij er wel twintig verschillende gerechten werden geserveerd. Wenselijk was om alleen de gerechten te proeven die binnen handbereik lagen. Alleen de meest prominente personen kregen de meest verfijnde hapjes voorgeschoteld.
Bij aanvang kregen de gasten vruchten waarbij er zoete wijn werd gedronken. Het dessert werd geserveerd met likeuren en bestond uit verschillende zoetigheden. Tussendoor werden er ook gerechten gereserveerd zoals gebraden zwaan. Het menu werd samengesteld als een vet of mager menu, die werd aangepast tijdens het vasten.
Tijdens de vette dagen bestond het menu uit zes gangen. En stond zoete wijn, pasteien, gebraad konijn, gevogelte met saus, gekookte aal en andere vis op het menu.
Op het magere menu stonden eenvoudiger gerechten. Gekookte aardappelen, zoete wijn, gebraden inktvis, oesters en pannenkoeken.
Wat at men in de renaissance?
De grootste en belangrijkste verschillen tussen de eetcultuur in de middeleeuwen en renaissance is dat men kwaliteit, smaak, verfijning belangrijker is gaan vinden dan kwantiteit. De Europese adel wilde zich graag blijven onderscheiden van de burgers die zich nu hetzelfde leefniveau konden permitteren. Kwaliteit van het voedsel werd de nieuwe status.
Het smaakbeeld van zuur en zoet waarbij specerijen de smaak van het voedsel overheersten in de middeleeuwen, werd vervangen door een veel subtielere smaak waarbij de gasten aan tafel zelf de gewenste specerijen aan het gerecht konden toevoegen. Ook werd verspilling tegengegaan en hadden ze meer invloed op hoeveel men at. De veranderingen in de eetcultuur werden veroorzaakt door ontdekkingsreizigers , die in de 16e eeuw talloze nieuwe producten meenamen naar de tafels van de mensen die dit konden veroorloven.
Uit Italië kwamen aubergines, artisjokken en bloemkool. Afkomstig uit Zuid- Amerika was de kleine gele vrucht, tomatl die ook wel goudappel word genoemd. Aardbeien, mais, sperzieboontjes waren afkomstig uit Amerika. In Europa werden Amerikaanse kalkoenen gefokt die op tafel verschenen tijdens banketten. In de renaissance bleef bier volksdrank nummer één
Wat at men tijdens het banket?
Hiërarchie en overvloed bleef net als in de middeleeuwen het belangrijkst, maar de gerechten werden in de renaissance met meer smaak samengesteld. De feestmaaltijd bestond uit vier gangen namelijk:
- De eerste gang is het koude buffet, hier worden eenvoudige gebakjes, gezouten varkenstongen en marsepeinballetjes gegeten.
- De tweede gang bestond uit warme gerechten die gebraad werden. Je kreeg leeuweriken en kwartels die bereid werden aan het spit en die geserveerd werden met sauzen zoals citroensaus en werd er soep van amandelmelk met het vlees van drie duiven opgediend.
- Bij de derde gang kreeg je warme gerechten die gestoofd en gekookt werden zoals kippenpastei, gekookte zuigkalfvlees met peterselie, gebak met eiervla en koolsoep met worteltjes.
- En tot slot de vierde gang, het dessertbuffet. Het banket werd afgesloten met vruchten, versuikerede noten, ijs, en marsepein die opgesteld stonden op een aparte tafel en werd er wijn en zoete likeuren gedronken.