Kasteel Duurstede getekend door het rampjaar
De schilder plofte neer in het hoge gras aan de voet van de dijk. Zuchtend pakte hij zijn tekenmateriaal bijeen en tuurde naar de overzijde van de rivier. Hij vroeg zich af waarom hij hier zo ver van huis nog aan het werk ging, terwijl zijn salaris al maanden niet uitbetaald was. Toch pakte hij zijn potlood en ging aan het werk. Voor hem, aan de overzijde van de Lek lag Wijk bij Duurstede. Links zag hij dat kasteel Duurstede tot zijn verbazing nog intact was. Recht voor hem stond de stompe toren van de protestantse kerk en uiterst rechts staken de wieken van twee molens scherp af tegen de lucht. Hij keek nog eens goed en begon te schetsen. Zijn assistent en de koetsier die hem hierheen hadden gebracht, wachtten geduldig op een afstandje. Ze stonden op de dijk te praten en af en toe hoorde hij het paard briezen.
’s Konings schilder
De schilder die hier zat te werken, was de 40-jarige Adam Frans van der Meulen. Hij was een Vlaming geboren in Brussel, maar hij was in dienst van de Franse koning Lodewijk XIV. Zijn officiële functietitel luidde Peintre des Conquestes de Sa Majesté: schilder van ’s konings veroveringen. Hij maakte dan ook geen gewone stadsgezichten, maar beeldverslagen van de oorlogsoverwinningen van het Franse leger. Zijn assistent verkende vooraf de locaties en de koetsier bracht hem erheen. Deze manier van werken stelde hem in staat om in relatief korte tijd een groot aantal stadsgezichten te maken.
Van der Meulen was al jaren onderweg. Hij reisde in het kielzog van het strijdende en rovende Franse leger eerst door Noord-Frankrijk en toen door zijn vaderland. Eerder deze zomer op 12 juni waren ze de Rijn bij Lobith overgestoken en zo de Republiek binnengevallen. Van der Meulen volgde enige tijd later om het panorama vast te leggen. De schetsen die hij maakte van Lobith had hij verwerkt in een grote tekening van meer dan één bij anderhalve meter. Hij had er zijn fantasie goed op los gelaten. Het silhouet van Lobith speelde slechts een bijrol. Hij had honderden soldaten te paard getekend die de Rijn overstaken. De hoofdrol was weggelegd voor de koning en zijn legerleiding. Het was eigenlijk een groepsportret van zeven man te paard geworden. In hun midden bevond zich, duidelijk herkenbaar, de koning zelf. Zijn bijzondere positie werd benadrukt doordat hij als enige een schimmel berijdt. De koning kijkt bovendien als enige de beschouwer aan en wijst met zijn staf naar de overzijde van de Rijn. Niet omdat het zo had plaats gevonden, in tegendeel, maar het was wel een mooie manier om de koning persoonlijk te eren. De tekening was al onderweg naar Parijs waar zijn assistenten hem uit zouden werken tot een groot werk van olieverf op canvas. De tekening die hij nu hier in Wijk maakte, was slechts een eenvoudig panorama van de stad.
Oorlogsverslaglegging
Hij had het vak geleerd van Pieter Snayers die faam had als veldslagtekenaar. Hij was op 16-jarige leeftijd in Snayers atelier begonnen en zijn talent en werd al snel opgemerkt door Charles Le Brun, het hoofd van de beroemde gobelinwerkplaatsen en hofschilder van de Franse koning. Ook Van der Meulen had een werkkamer in de gobelinateliers. Maar hier in het drassige weiland langs de Lek, leek Parijs onbereikbaar ver weg. Van der Meulen had zijn bivak opgeslagen in Utrecht. Van daaruit maakte hij reizen naar de veroverde steden, forten en vestingen om de panorama’s vast te leggen. De honderden schetsen die hij maakte, werden verstuurd naar Parijs waar zijn assistenten ze verwerkten tot schilderijen en gobelins. In totaal zou hij in de Republiek 27 schetsen maken.
Hij nam twee vellen papier. De kerktoren van Wijk plaatste hij als gewoonlijk in het midden en links ervan begon hij met enige tegenzin aan de schets van het kasteel. Meestal was na het toeslaan van de soldaten slechts een ruïne over en was hij snel klaar, maar hier in Wijk had het kasteel vrijwel ongeschonden de verovering doorstaan. Het zou dus een lange werkdag worden: elk venster alle luiken, de torens, kortom ieder detail moest geschetst worden. Want het kasteel had de Franse invasie overleefd. Waarom dat zo was, wist hij niet. Hij wist wel dat het uitzonderlijk was. De meeste vestingen, versterkte huizen en kastelen werden compleet verwoest door de Fransen.
Waarom spaarden de Fransen het kasteel?
In 1672 had Wijk bij Duurstede niet meer de grandeur van vroeger. 35 jaar eerder heerste hier de pest die de bevolking bijna had gehalveerd. Sinds het kasteel Duurstede niet langer bewoond werd door de bisschoppen van Utrecht en het in handen was gekomen van de staten van Utrecht, verloor het ook zijn luister. Strategisch stelde het stadje dan ook niet veel meer voor. In de aanloop van de belegering hadden de staatse troepen Wijk zelfs niet voorzien van extra manschappen. Het kan zijn dat Kasteel Duurstede niet door de Fransen werd verwoest omdat het geringe strategische waarde had voor de verovering van de Republiek.
Een andere reden kan zijn geweest dat het stadsbestuur een vrijgeleide had gekregen van Franse maarschalk Turenne. Desondanks werd de stad bezet en raakte de binnenstad zwaar beschadigd. Het meest had de stad te lijden van de soldaten die bij de burgers werden ingekwartierd. Op het hoogtepunt waren per huis wel acht tot tien soldaten ondergebracht. Een vrijgeleide had in de praktijk dus weinig te betekenen, maar misschien is het de redding geweest voor het kasteel.
Er gingen ook verhalen dat het kasteel door een misverstand gespaard bleef. Jan van Isendoorn, de schout van Wijk bij Duurstede, was een goed onderhandelaar en viel bij de Fransen in de smaak. Zij zouden ten onrechte hebben gedacht dat de schout het kasteel bewoonde. En omdat het een sympathieke man was, zouden ze het kasteel met rust hebben gelaten.
Wie het weet mag het zeggen. Van der Meulen had in ieder geval een mooie schets van het kasteel gemaakt. Het is een stille getuige dat niet de Fransen, maar de burgers zelf er in de daaropvolgende maanden een ruïne van hebben gemaakt. Hij sloot zijn schetsmap, klom de dijk op en vertrok in zijn koets naar Utrecht.
Hoe kasteel Duurstede alsnog een ruïne werd
Een paar jaar nadat de schilder Wijk bij Duurstede vastlegde, was er nog maar weinig over van het kasteel. Toen de Franse legers in december 1673 de bezetting beëindigden, lieten ze niet alleen een zwaar beschadigde binnenstad achter, maar ook verwoeste bruggen, stadsmuren en stadspoorten. De herstelkosten van de stad kwamen in de officiële boeken op een bedrag van 4501 guldens en 18 stuivers. Het bouwmateriaal voor het herstel werd gehaald uit ‘de steengroeve van de stad’: het kasteel. Alles wat geschikt was voor de wederopbouw van de stad, werd gebruikt. Steen na steen werden grote delen van het kasteel afgebroken. Men noemt wel aantallen van 163.000 stenen die elders in de stad een nieuwe bestemming kregen. Maar de donjon uit 1270 en de 15e-eeuwse ronde Bourgondische toren bleven gespaard en staan nog altijd fier overeind.
Als uiteindelijk in maart 1674 de rust in de stad was weergekeerd, kwam stadhouder Willem 3 naar Wijk bij Duurstede. De schout Jan van Isendoorn organiseerde een groots feest dat zelfs de Amsterdamse courant haalde. Het was een ‘seer aerdige vertooninge van Vrede’ die werd gespeeld door ‘levende en singende figuuren’ waarbij het nodige geweervuur klonk ter illustratie van de bezetting die achter hen lag. De oorlog was ten einde, de wederopbouw in volle gang, helaas was dit onlosmakelijk verbonden aan het ruïneren van kasteel Duurstede.