De buitenplaats Beeckestijn is één van de weinige, grote 18de-eeuwse buitens aan de rand van de Kennemerduinen, die in zijn geheel bewaard is gebleven. Ooit telde deze regio vele tientallen buitenplaatsen en sprak men liefkozend van het ‘zegepralend Kennemerland’, voor welgestelde Amsterdammers was dit één van de favoriete plekken om een zomerhuis te laten bouwen. De duinstreek ten noorden van Haarlem was niet alleen populair vanwege het glooiende, lommerrijke landschap, maar vooral ook vanwege de goede bereikbaarheid: per boot was het Kennemerland vanaf Amsterdam slechts een halve dag varen.
Het huis Beeckestijn heeft een lange geschiedenis, die mogelijk zelfs teruggaat op een middeleeuws kasteel. Het huidige pand kwam in enkele fasen in de zeventiende en achttiende eeuw tot stand. Het werd vooral geroemd om de formeel aangelegde tuinen achter het huis, die tot de grootste in de regio behoorden. Twee vooraanstaande, zeer welgestelde Amsterdamse regentenfamilies, Trip en Boreel, brachten hier de zomermaanden door. Er werden gasten ontvangen, gedineerd, toneelvoorstellingen gehouden, spelletjes gedaan en genoten van de groene omgeving.
Ramp: bijna verdwenen
Toch was het niet altijd voorspoed en weelde. Het had niet veel gescheeld of Beeckestijn was er niet meer weer geweest, evenals de naastgelegen buitenplaats Waterland.
Aan het eind van de 19de eeuw zocht Amsterdam een oplossing om zijn havens bereikbaar te houden. Met de verzanding van het IJ, de steeds groter wordende schepen en de onvoorspelbare weersomstandigheden om de toenmalige Zuiderzee was de stad zijn belangrijke havenfunctie grotendeels verloren. Grote schepen meerden nu liever aan in het beter bereikbare Rotterdam, een doorn in het oog van vele Amsterdammers. Een oud plan om een rechte, korte verbinding vanaf Amsterdam direct naar de Noordzee te maken door het Kennemerland wordt daarom weer opgepakt. Als in 1865 de eerste spade het zand van de 7 km brede duinen bij Velsen in gaat, loopt de route van het nieuw te graven kanaal dwars door de buitenplaatsen Beeckestijn en het naastgelegen Waterland. Bijna waren de geroemde buitenplaatsen na een paar eeuwen in het nieuwe Noordzeekanaal verdwenen. Toch komt er op het laatste moment een ‘knik’ in het tracé van het kanaal. Vermoedelijk heeft de heer Willem Boreel van Hogelanden, de eigenaar van beide buitenplaatsen en bewoner van Waterland, hiervoor zijn politieke functies aangewend. Boreel was destijds lid van de Eerste Kamer, en vervulde daarvoor jarenlang de rol van Commissaris van de Koning in Noord-Holland. Hij had door zijn functies een aanzienlijke invloed en heeft er waarschijnlijk eigenhandig voor gezorgd dat Waterland en Beeckestijn konden blijven bestaan. Dat had wel gevolgen: door de ‘knik’ in het kanaal moest nu een deel van het dorp Velsen afgebroken worden en drie andere buitenplaatsen verdwijnen. Een ramp voor een ramp, maar Boreel kon op Waterland blijven wonen.
Tentoonstelling Omzeild!
Over deze ternauwernood afgewende ramp is de tentoonstelling Omzeild! Buitenplaats Beeckestijn en de komst van het Noordzeekanaal, gemaakt. De vele meningen en twijfels over de haalbaarheid, betaalbaarheid en route van een zo groot project en zijn te zien in de oude, tentoongestelde documenten en de handgekleurde lithografieën. De tentoonstelling licht een tipje van de sluier op waarom waarschijnlijk de buitenplaats uiteindelijk omzeild is en een ‘knik’ in het kanaal komt.
De tentoonstelling is te zien op de Dag van het Kasteel, van 12-16 uur.
Oorlogsschade
Ook in de Tweede Wereldoorlog voltrok zich een ‘ramp’ die Beeckestijn maar ternauwernood overleefde. Het had niet veel gescheeld, of de buitenplaats was afgebroken of verloren gegaan. De inkwartiering van een regiment Nederlandse militairen tijdens de mobilisatie veroorzaakte veel schade aan het destijds leegstaande huis en verwaarloosde interieur. Vooral het belangrijke 18de-eeuwse stucwerk van de bekende kunstenaar Ignatius van Logteren moest het ontgelden. Inkwartiering betekende voor soldaten vaak veel wachten: uit verveling schoten enkelen het stucwerk in het huis kapot.
Na de capitulatie namen Duitse soldaten de plaats in van de Nederlanders en ging de onttakeling verder. Ook de tuinen bleven ditmaal niet gespaard. Beeckestijn vormde als zuidoostpunt van Festung IJmuiden een onderdeel van de Atlantikwall. In de tuin werden zware betonnen bunkers geplaatst die door loopgraven met elkaar waren verbonden. De Duitsers schilderden hoofd- en bijgebouwen in groene en bruine camouflagekleuren, zodat ze vanuit de lucht niet zichtbaar waren.
Direct na de oorlog werd een oplossing gezocht voor de bunkers in de tuin. Afbreken leek geen optie, daarvoor was de betonnen constructie van de meeste bunkers veel te zwaar. Men besloot daarom enkele bunkers op te blazen, met alle gevolgen van dien. Rondvliegende brokstukken sloegen grote gaten in de tuin en de achtergevel van het huis, een bijgebouwtje overleefde deze actie niet. Het opblazen van de dichter bij het huis gelegen bunkers zou vrijwel zeker het einde van Beeckestijn betekenen, daarom werd voor de overgebleven bouwwerken een andere oplossing gezocht. De manschappenbunker direct achter het huis werd verzonken door hem af te graven, andere bunkers werden met aarde afgedekt en maken sindsdien als kunstmatige heuveltjes een onderdeel uit van de tuin.
Begin jaren ’50 werd het zwaar vervallen Beeckestijn gekocht door de gemeente Velsen. Sloop dreigde, maar werd uiteindelijk voorkomen door financiële bijdragen van het Rijk op de voorwaarde dat het een culturele bestemming zou krijgen. Van 1969 tot 2006 was Beeckestijn een museum voor regionale cultuur, kunst en geschiedenis.
Financiele redding
Door gemeentelijke bezuinigingen stond het hoofdhuis vanaf 2006 leeg. Vanaf 2014 heeft Hendrick de Keyser, de nationale monumentenorganisatie, het pand en de stijlkamers gerestaureerd en ingericht als museumhuis. Natuurmonumenten ging aan de slag met de herinrichting van de tuinen, volgens het oorspronkelijke plan van de tuinarchitect Georg Michael, die in de achttiende eeuw voor de familie Boreel een groot ontwerp had gemaakt.