Met het water als vriend en vijand doorkruist Neerlands oudste nog gedeeltelijk bestaande hoogteburcht verleden en heden.
Samenwerken
Water op een hoogteburcht? Het klinkt tegennatuurlijk en uiterst arbeidsintensief. De oudste waterput op Kasteel Valkenburg meet 22 meter diep en bevindt zich in de Noordelijke putkamer. Later is er nog een tweede put gegraven in de zogenaamde “tweede putkamer” met een diepte van 33 meter. Beide putten reikten tot aan het grondwaterniveau. Maar niet alleen het grondwater was nodig om aan de grote vraag van water op het kasteel te voldoen, ook het regenwater bleek, vanzelfsprekend, tot groot nut te zijn en vitaal voor het dagelijks leven op Kasteel Valkenburg tussen 1085-1672.
Om grote volumes regenwater op te kunnen vangen werden vanaf 1450 meer en meer strooien daken van het kasteel vervangen en met leisteen bedekt. Naamse steen werd gebruikt in de nokken (vorsten), met onderaan de daken bevestigd een systeem van goten (caenjels) en aan het einde van dit caenjel netwerk een opvangbekken (cisterne) in de Noordelijke putkamer (De ooit overkapte cisterne en een van de toevoerkanalen van het regenwater naar de cisterne toe, zijn tot op de dag van vandaag nog steeds te zien). Zo kon men vele liters hergebruiken voor vee en ook voor de gewassen die op de kasteelterrassen groeiden. Het regenwater was ook meer geschikt voor het wassen van kledij dan bijvoorbeeld het kalkrijke grondwater. Maar nog ingenieuzer was de aftakking van het systeem naar de keuken en het brouwhuis, waar het onder andere gebruikt werd voor het brouwen van bier. Het afvalwater vervolgde zijn weg in een afgedekt netwerk van eenzelfde caenjels naar de stadsgracht van Valkenburg, die op haar beurt weer in verbinding stond met de Geul. Vergeet ook niet dat deze stadsgracht in vroeger tijden korter langs de bergwand van de kasteelheuvel lag, getuigt ook de ligging van de, in 2013 gereconstrueerde, oude stadsgracht in het Halderpark.
Gevecht
Bij overstroming van de Geul kon men vee en voedsel veiligstellen op de hoogteburcht, wat trouwens ook gebeurde tijdens belegeringen. De rosmolen op Kasteel Valkenburg diende dan, in beide gevallen, ervoor om de mensen van meel te kunnen voorzien.
Langs de wanden van de burchtberg werden hagen (tuynen) aangebracht om bodemerosie tegen te gaan. Maar net zo vaak werden deze zelfde tuynen versterkt met doornen om bestijging van de helling, door de vijand, te bemoeilijken. Bodemerosie was een grote natuurlijke vijand van het kasteel. Van 1504 vinden we nog een rekening terug van het plaveien van het terrein aan de binnenzijde van de binnenste ringmuur om het regenwater beter te doen laten aflopen. Door jarenlange regenval was deze binnenste ringmuur verzakt en deed het gevaar dat de Molentoren zou omvallen.
De vroegere daken van stro waren bij weer en wind natuurlijk zeer kwetsbaar. Vaak waren er reparaties nodig aan de daken om ervoor te zorgen dat regenwater niet doordrong tot in de vertrekken en zo houtrot veroorzaakte waardoor een dak kon instorten. In 1454 sloeg het water door tot op de balken van de blokkeel (de kele) achter het traptorentje tussen de voormalige ridderzaal en de kleine zaal. Deze kele was overkapt met een huif waarop stro was gelegd, dat vanzelfsprekend, telkens vervuild was door het daar samenstromende regenwater. Na jaren van constante reparaties werd in 1474 uiteindelijk de kele door de leiendekker vernieuwd om zo onderdeel te worden van het vernuftige regenwater opvangsysteem.
De Ruïne en het water
Ook tegenwoordig speelt het water, op de uiteindelijk verworden ruïne van Kasteel Valkenburg, een grote rol. Er Is een constant gevecht tegen verval gaande door insijpelend regenwater. En ook de hellingen dienen immer beschermd te worden tegen erosie en daarom is er een, nog steeds actief, groenbeleid. Consolidatie van de resten van het kasteel en de heuvel waar zij op rust vergen dagelijks onderhoud en staat hoog op de agenda, om het ooit zo machtige Kasteel van Valkenburg toegankelijk te houden voor ons nageslacht.