fbpx Skip to main content

De Huydekopers en hun bezittingen aan de Vecht

buitens langs de Vecht | Utrecht

26 februari 2021 | Fred Vogelzang


Veel kastelen en buitenplaatsen in Nederland liggen aan het water. Deze sprookjesachtige ligging aan het water kunnen we nog altijd ervaren. Een boot- of fietstochtje langs de Vecht in Utrecht biedt een prachtig zicht op de vele buitenplaatsen die rijke Amsterdammers daar vanaf de zeventiende eeuw aanlegden.

Zo kochten koopman Pieter Belten en zijn vrouw Constantia Coymans in 1627 het al uit de middeleeuwen stammende goed Ten Bossche bij Maarssen. Zij lieten er een nieuw buiten-huis bouwen, het huidige Huis ten Bosch. Dit door Jacob van Campen gebouwde buiten deed in de twintigste eeuw dienst als gemeentehuis totdat de lokale overheid verhuisde naar de buitenplaats Goudenstein. Beide buitens hebben een relatie met de familie Huydecoper.

Cromwijck
Stamvader Jan Jacobsz die zich aanvankelijk met de achternaam Bal tooide, maar zich later naar zijn beroep en/of naar zijn grootmoeder Huydecoper ging noemen, had al voor 1600 geïnvesteerd in vastgoed langs de Vecht. In die periode breidde Amsterdam, waar Jan Jacobsz opereerde, flink uit. Er was grote vraag naar bouwmaterialen en een gewiekst zakenman als Bal liet die gelegenheid niet onbenut. Hij kocht een terrein langs de Vecht om er klei te winnen en een steenfabriek te stichten. Toen de grond eenmaal was afgetiggeld, stichtten de Huydecopers er de buitenplaats Cromwijck. In 1624 was dochter Geertruid eigenaresse van Cromwijck. Zij was gehuwd met Jacob Lucasz Rotgans. De opvallende achternaam had haar echtgenoot te danken aan zijn grootvader. Die woonde in Amsterdam in een pand dat gesierd was met een uithangbord met daarop een rotgans. Misschien dat ook de naam van de buitenplaats met de familie Rotgans te maken had, want datzelfde huis met het opvallende uithangbord heette In het Groene Cromhout. De Rotgansen waren net als de Huydecopers actief in handel en ambacht: ze hielden zich bezig met de zeepproductie. De zoon van Geertruid en Jacob, Lucas, werd een beroemd dichter en woonde later eveneens op Cromwijck.

Gansenhoef en Mariënhof
Bal lijkt een man te zijn geweest met groot zakelijk instinct. Bij zijn dood liet hij een enorme erfenis na, waarvan ook veel onroerend goed rond Maarssen deel uitmaakte. Na aankoop van de steenfabriek op de plek van het latere Cromwijck kocht hij boerderij Gouden Hoef. Daar werd niet alleen geboerd maar ook klei gewonnen voor de steenfabricage. Bal had acht kinderen, die allemaal meedeelden in de erfenis. Dochter Geertruid bezat niet alleen Cromwijck, maar ook een stuk grond met huis en hofstede aan het Maarssense Zandpad. Dat verkocht zij in 1655 aan de broers De Smeth, die rijk geworden waren met de handel op West-Indië. Een deel van hun kapitaal zal vast met de slavenhandel zijn vergaard. Zij bouwden er de buitenplaats Gansenhoef. Joan was het jongste broertje van Geertruid en een nakomertje uit het tweede huwelijk van Bal. Zijn oudste broer, Jacob, overleed nog voor Joan werd geboren. Jacob was kapitein, hij stierf tijdens een zeereis naar Zuid-Amerika. Jacob had ook de roemruchte eerste reis naar de Oost meegemaakt, onder Cornelis de Houtman, een trip die een begin vormde van de lucratieve handel met Azië. Terug naar Joan, de beroemdste telg uit het Huydecopergeslacht. Hij schopte het tot burgemeester van Amsterdam en was ook actief als gezant. Om internationaal zijn mannetje te staan – of misschien was het gewoon ijdelheid – liet hij zich een buitenlandse adelstitel welgevallen. In 1629 werd Joan eigenaar van een oude hofstede, genaamd Jacobahof. Twintig jaar later liet hij op deze plek een nieuwe buitenplaats aanleggen. Die doopte hij om in Mariënhof, naar zijn vrouw of misschien naar een dochter. De Mariënhof was een belegging en ging in de verkoop. Dit werd een beproefd recept voor de Huydecopers: aanschaf of verkaveling van grond om er een buitenplaats te laten bouwen en die daarna door te verkopen of te verhuren aan rijke stadgenoten.

Goudenstein en Vechtoever
Joan hertrouwde in 1603, na de dood van zijn eerste echtgenote, met Maria Coymans. Daarmee werd hij opgenomen in de kringen van de rijke Antwerpse kooplieden die naar het noorden waren gevlucht vanwege de vervolging van protestanten. Sommigen trokken naar Hamburg, waar ook een broer van Joan woonde. Die kwam akelig aan zijn einde, toen hij tijdens een handelsmissie in Atjeh door inwoners werd vermoord. Een andere broer eindigde in de gevangenis na-dat hij op fraude was betrapt via een Deense handelscompagnie. Joan ging het voor de wind. In 1624 nam hij boerderij de Gouden Hoef van zijn vader over. Vier jaar later begon hij met de verbouwing tot luxe buitenplaats en noemde die Goudenstein. De naam laat al zien dat hier sprake is van een flinke upgrade.De verbouwing begon een jaar nadat Pieter Belten en Constantia Coymans niet ver daarvandaan Huis Ten Bosch hadden gekocht en druk bezig waren met de nieuwbouw.Joan kon waarschijnlijk niet achterblijven bij zijn zwager, die hem met zo’n modern huis naar de kroon dreigde te steken. Hij kocht datzelfde jaar een stuk land, waar de hofstede Den Oever, nu Vechtoever, werd aangelegd. Maar niet nadat ook hier eerst de lucratieve rivierklei was afgegraven, bedoeld voor de stenen waarmee zoveel huizen in het Amsterdamse zijn opgetrokken.

Heer van Maarsseveen
Joan breidde het familiebezit langs de Vecht steeds veruit. Daarbij hielp het toeval hem een handje. Als machtig man, rijk geworden van beleggingen in de VOC, ontwikkelde hij zich tot een belangrijk politicus en had overal zijn connecties. Zo raakte hij betrokken bij een gronddeal waarin ook de Oranjes waren verwikkeld. Via onduidelijke constructies wenste stadhouder Frederik Hendrik landerijen van Utrechts kapittel te verkopen om zo een armlastig familielid er financieel bovenop te helpen. Dat accepteerde de eigenaar, de Utrechtse Staten, niet en er volgden beschuldigingen van corruptie. Bij de uiteindelijke schikking wist Joan er voor zichzelf een mooi resultaat uit te slepen: hij kreeg heerlijkheid Maarsseveen. Die waardigheid gaf hem een flinke vinger in de pap bij het lokale bestuur en maakte gunstige deals mogelijk. Joan ontpopte zich als projectontwikkelaar en wist zo’n 25 buitens langs de Vecht te initiëren.

Geesberge en Doornburg
In 1649, een paar jaar nadat Joan heer van Maarsseveen was geworden, kocht hij een stuk land met als bedoeling er de tichelaarde af te graven.Net als op eerdere plekken bleek de locatie van de vroegere hofstede uitermate geschikt voor een mooi zomerverblijf. Er verrees zelfs een serie buitens waarvan de hof, boomgaard en hennepakker Geesberge een metamorfose doormaakte tot een gelijknamige buitenplaats. Op hetzelfde terrein bouwde hij Spruytenburg, nu bekend als Leeuwenburg. Eveneens langs de Vecht ligt het huis Doornburg, dat in het midden van de zeventiende eeuw door Hendrik de Beyer van Joan Huydecoper werd gekocht. Het huidige Doornburg is van later tijd, nadat een eigenaar het oude huis in 1721 had laten afbreken.

De Vecht als schouwtoneel
Zowel de Huydecopers als de familie Bal waren import, maar binnen een generatie raakten de nazaten van Jan Jacob geparenteerd met machtige Amsterdamse families, waarvan velen in de zestiende eeuw gevlucht waren uit het rijke Vlaanderen.Die connecties zullen zeker geholpen hebben bij het zakelijk succes van het grote buitenplaatsenproject van de familie langs de Vecht. Veel stadgenoten kochten of huurden een van de talrijke buitenplaatsen die vooral Joan had laten aanleggen.De Vecht bleek een gunstige locatie. De rivier was een belangrijke regionale verkeersader en alle reizigers in de trekschuiten tussen Utrecht en Amsterdam konden genieten van een indrukwekkend schouwspel: een schier onafzienbare reeks buitenplaatsen, waarmee rijke Amsterdammers hun maatschappelijke en economische succes ongegeneerd etaleerden. Huydecoper had die goudkust mogelijk gemaakt.

Dit artikel verscheen in MONUMENTAAL nr.6, 2020. Lees HIER het artikel.